Jeremiah 2

1En des Heeren woord geschiedde tot mij, zeggende: 2Ga en roep voor de oren van Jeruzalem, zeggende: Zo zegt de Heere: Ik gedenk der weldadigheid uwer jeugd, der liefde uwer ondertrouw, toen gij Mij nawandeldet in de woestijn, in onbezaaid land.
 Jeruzalem Dat is, van de inwoners van Jeruzalem, gelijk Jer 1:3 , enz.
,
 Ik gedenk Hebr. Ik gedenk u, enz.; zie Psa 79:8 .
,
 uwer jeugd Dat is, der weldadigheid, of goedertierenheid, die Ik u bewezen heb in uwe jeugd: alzo, der liefde van uwe ondertrouw; dat is, die Ik u bewezen heb als Ik u trouwde, dat is, als Ik u eerst tot mijn volk aannam in Egypte, en daarna mijn verbond met u maakte aan Horeb; verg. Eze 16:8 , Eze 16:22 , en zie, aangaande de manier van spreken, Psa 59:11 , en Psa 106:4 ; Isa 26:11 ; idem onder Jer 51:35 ; Joe 3:19 ; Oba 1:10 ; Jon 2:8 , met de aantekening aldaar, enz.
,
 onbezaaid Verg. onder vs.6.
3Israël was den Heere een heiligheid, de eerstelingen Zijner inkomste; allen, die hem opaten, werden voor schuldig gehouden; kwaad kwam hun over, spreekt de Heere.
 heiligheid Van Hem tot Zijn volk geheiligd en van alle andere volken afgezonderd; gelijk de eerstelingen der vruchten Hem geheiligd waren. Zie Exo 19:4-6 .
,
 opaten Dat is, zochten op te eten, dat is, te verderven, die Hem leed deden; verg. Neh 6:9 ; Psa 14:4 , en Psa 79:7 .
,
 voor schuldig En als zodanigen gestraft; gelijk de volgende woorden verklaren.
,
 kwaad Te weten, der straf; dat is ellende verderf; gelijk gebleken is aan de Egyptenaars, Amelekieten, de koningen Sihon en Og, Midianieten en Kanaänieten.
4Hoort des Heeren woord, gij huis van Jakob, en alle geslachten van het huis Israëls! 5Zo zegt de Heere: Wat voor onrecht hebben uw vaders aan Mij gevonden, dat zij verre van Mij geweken zijn, en hebben de ijdelheid nagewandeld, en zij zijn ijdel geworden?
 ijdelheid Dat is, de afgoden, die niets dan ijdelheid zijn, en afgodendienaars in hunne gedachten verijdelen en in hunne hoop bedriegen; verg. 2Ki 17:15 ; Psa 62:11 , en onder vs.8, 11.
6En zeiden niet: Waar is de Heere, Die ons opvoerde uit Egypteland, Die ons leidde in de woestijn, in een land van wildernissen en kuilen, in een land van dorheid en schaduw des doods, in een land, waar niemand doorging, en waar geen mens woonde?
 zeiden niet Te weten, bij zichzelven, dat is, dachten niet, alzo vs.8.
,
 wildernissen Hebr. der wildernis en des kuils, of der groeve; dat is woest en kuilachtig, dat is onslecht, oneffen, ongebaand; sommigen verstaan door den kuil het graf; dat is, zulk een land, waarin, vermits gebrek van alles vs.2, voor de doortrekkenden niet dan de dood en het graf te verwachten was, tenware God het wonderlijk voorzien had.
,
 schaduw des doods, Zie Psa 23:4 .
7En Ik bracht u in een vruchtbaar land, om de vrucht van hetzelve en het goede er van te eten; maar toen gij daarin kwaamt, verontreinigdet gij Mijn land, en steldet Mijn erfenis tot een gruwel.
 Ik bracht Dit zijn weder Gods woorden.
,
 vruchtbaar Hebr. Karmel. Zie 2Ki 19:23 ; alzo onder Jer 4:26 , en Jer 48:32 , enz., versta Kanaän.
,
 erfenis Zie Psa 86:10 .
,
 gruwel Bedrijvende daarin allerlei gruwelijke afgoderij, gelijk volgt.
8De priesters zeiden niet: Waar is de Heere? en die de wet handelden, kenden Mij niet; en de herders overtraden tegen Mij; en de profeten profeteerden door Baäl, en wandelden naar dingen, die geen nut doen.
 die de wet Als priesters, Levieten, schriftgeleerden, die de wet Gods, of de Heilige Schrift, het volk zouden leren en verklaren; zie Mal 2:6-7 ; Ezr 7:6 ; Neh 8:1 , Neh 8:3 , Neh 8:7-8 , enz.
,
 kenden Anders: vielen van mij af. Zie 1Ki 8:50 , en 1Ki 12:19 .
,
  door Baäl, Dat is, in Baäls naam. Zie Jdg 2:11 .
,
 geen nut doen Dat is, de afgoden en menselijke inzettingen, alzo vs.11, die boven vs.5
9Daarom zal Ik nog met ulieden twisten, spreekt de Heere; ja, met uw kindskinderen zal Ik twisten. 10Want, gaat over in de eilanden der Chitteers, en ziet toe, en zendt naar Kedar, en merkt er wel op; en ziet, of diesgelijks geschied zij?
  Chitteërs, Zie Gen 10:4 , en Num 24:24 .
,
 Kedar, Zie Gen 25:13 , onder Jer 49:28 ; Psa 120:5-6 ; Son 1:5 . Men houdt het voor landstreken in woest en steenachtige Arabië; verg Eze 27:21 .
,
 wel op; Hebr. zeer.
11Heeft ook een volk de goden veranderd, hoewel dezelve geen goden zijn? Nochtans heeft Mijn volk zijn Eer veranderd in hetgeen geen nut doet.
 Eer Dat is, den waren God en godsdienst, in afgoden en afgoderij; zie Psa 106:20 , met de aantekening.
12Ontzet u hierover, gij hemelen, en zijt verschrikt, wordt zeer woest, spreekt de Heere.
 hemelen, Zie Deu 4:26 .
,
 zijt verschrikt, Eigenlijk: Laat de haren oprijzen, of zijt bewogen.
,
 wordt zeer woest, Door intrekking of verlies van het hemelse licht.
13Want Mijn volk heeft twee boosheden gedaan; Mij, den Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelven bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden.
 Springader Den auteur en oorsprong der ware gelukzaligheid, aller zalige en bestendige hulp, van den heilzamen troost en van het eeuwige leven; vergelijk Joh 4:14 , enz.
,
 levenden Zie Gen 26:19 , en dergelijk Psa 36:10 .
,
 bakken Of, cisternen; vergelijk boven vs.8.
14Is dan Israël een knecht, of is hij een ingeborene des huizes? Waarom is hij dan ten roof geworden?
 knecht, Dat hij aldus van vijanden gehandeld wordt, alsof hij een knecht en slaaf ware.
,
 ingeborene Dat is, slaaf, knecht, die ook een zoon des huizes genoemd wordt. Zie Gen 15:3 , en Gen 17:13 .
,
 is hij dan God spreekt van de nakende straffen alsof zij bereids zijn volk waren overkomen, vanwege de ongetwijfelde zekerheid van dien. Alzo in het volgende, en elders dikwijls.
15De jonge leeuwen hebben over hem gebruld, zij hebben hun stem verheven; en zij hebben zijn land gezet in verwoesting; zijn steden zijn verbrand, dat er niemand in woont.
 leeuwen De vijanden, te weten de Babyloniërs.
,
 verheven; Hebreeuws, gegeven; dat is, geluid, geschrei gemaakt, gelijk een wild dier doet over den roof.
16Ook hebben u de kinderen van Nof en Tachpanhes den schedel afgeweid.
 kinderen van Nof Dat is, de Egyptenaars. Zie van deze beide steden Isa 19:13 , en Isa 30:3-4 ; idem onder, Jer 43:7 .
,
 Tachpanhes Zie onder Jer 43:7-8 . Idem, Eze 30:18 , met de aantekening. De woorden zijn in het Hebreeuws wat anders geschreven.
,
 schedel In plaats dat gij meent van hen geholpen te worden, zullen zij u bederven, inzonderheid in de zuidelijke grenzen gelegen naar Egpypte. Anders: verbroken, verpletterd.
17Doet gij dit niet zelven, doordien gij den Heere, uw God, verlaat, ten tijde als Hij u op den weg leidt?
 weg leidt? Als Hij u den rechten weg of in zijnen weg leidt door de leringen en vermaningen zijner dienstknechten.
18En nu, wat hebt gij te doen met den weg van Egypte, om de wateren van Sihor te drinken? En wat hebt gij te doen met den weg van Assur, om de wateren der rivier te drinken?
 hebt gij Hebreeuws, wat is u, of wat hebt gij; te weten te doen? vergelijk Jdg 11:12 ; 2Sa 16:10 . De zin is: Wat loopt en reist gij dus naar Egypte, of Assyrië, om hulp, alsof Ik u niet helpen kon? vergelijk onder vs.36.
,
 Sihor Zie Isa 13:3 ; Isa 23:3 .
,
 rivier Eufraat.
19Uw boosheid zal u kastijden, en uw afkeringen zullen u straffen; weet dan en ziet, dat het kwaad en bitter is, dat gij den Heere, uw God, verlaat, en Mijn vreze niet bij u is, spreekt de Heere, de Heere der heirscharen.
 zal u kastijden, Dat is, gij zult om uwe boosheid gestraft worden. Of, laat uwe boosheid u tuchtigen, enz.; dat is, de vruchten uwer boosheid u onderwijzen en overtuigen dat gij misdaan hebt.
,
 heirscharen Zie 1Ki 18:15 .
20Als Ik van ouds uw juk verbroken, en uw banden verscheurd had, zo zeidet gij: Ik zal niet dienen ; maar op allen hogen heuvel en onder allen groenen boom loopt gij om, hoererende.
 Als Ik Of, omdat Ik, enz.
,
 van ouds Of, in voortijden; alzo wordt het Hebreeuwse woord olam [dat anders eeuwigheid, idem, een langen toekomstigen tijd, ook den tijd van des mensen leven betekent] ook dikwijls genomen voor langverleden tijden, zaken vanouds, enz. zie Gen 6:4 ; Deu 32:7 ; Isa 57:11 , en onder Jer 6:16 , en Jer 18:15 , en Jer 28:8 ; Eze 26:20 , enz.
,
 juk verbroken, Versta, de dienstbaarheid en slavernij in Egypte.
,
 verscheurd Of, afgetrokken, afgerukt.
,
 dienen; Te weten de afgoden. Anders: ik zal niet overtreden; vergelijk de beloften, die zij God gedaan hebben Exo 19:8 , en Exo 24:3 ; Jos 24:16 , enz.; maar [wil de Heere zeggen] gij hebt geen woord gehouden; want enz.
,
 loopt Vergelijk deze betekenis van het Hebreeuwse woord met Isa 51:14 , en Isa 63:1 , en onder Jer 48:12 . Anders: ligt gij, of strekt gij u neder, wentelt gij u.
,
 hoererende Vergelijk onder vs.23. Dat is, afgoderij bedrijvende. Zie Lev 17:7 , en Deu 12:2-3 , of gij hoert.
21Ik had u toch geplant, een edelen wijnstok, een geheel getrouw zaad; hoe zijt gij Mij dan veranderd in verbasterde ranken van een vreemden wijnstok?
 getrouw zaad; Hebreeuws, zaad der waarheid, of getrouwheid; dat is een rechten goeden stok, een oprechte plant, die goed zaad, dat is goede vruchten, die het zaad in zich dragen, voortbrengt. Vergelijk Isa 1:21 , en Isa 5:2 . Anders: welks ganse zaad waarheid [zou zijn]; in enen zin.
,
 verbasterde Hebreeuws eigenlijk, afwijkende, dat is, ontaarde bastaardranken.
,
 vreemden Of, uitlandsen.
22Want, al wiest gij u met salpeter, en naamt u veel zeep, zo is toch uw ongerechtigheid voor Mijn aangezicht getekend, spreekt de Heere Heere.
 wiest Dat is, al uw huichelachtige uitvluchten, verontschuldigingen, vijgebladeren, waarmede gij uwe boosheid zoekt te bedekken, kunnen u niet helpen.
,
 salpeter, Hebreeuws, nether; dat is, niter, salpeter, bergzout.
,
 getekend, Of, gemerkt, dat zij voor mij niet verduisterd kan worden, gelijk het fijne goud zijn merk heeft. Het Hebreeuwse woord wordt alleenlijk hier alzo gevonden, komende van een ander, dat fijn goud betekent en bij de Hebreën ook genomen wordt voor een merk, teken, of vlek, waarbij men iets kan kennen; sommigen zetten het over, glinstert, of blinkt, als goud, idem, gevlekt.
23Hoe zegt gij: Ik ben niet verontreinigd, ik heb de Baäls niet nagewandeld? Zie uw weg in het dal, ken, wat gij gedaan hebt, gij lichte, snelle kemelin, die haar wegen verdraait!
 weg Dat is, uw afgodisch wezen en doen.
,
 dal, Dit kan men in het algemeen verstaan van de dalen, Isa 57:5-6 , of in het bijzonder van het dal Hinnoms, dicht bij Jeruzalem gelegen, waar zij hun gruwelijke afgoderij met den Moloch bedreven. Zie 2Ki 23:10 , en onder Jer 19:2 , enz.
,
 snelle kemelin, Men meent dat het Hebreeuwse woord bichra betekent een zekere soort van kleine of jonge kemelinnen, die zeer snel waren in het lopen als de postpaarden, en alzo anderen voorliepen, gelijk de eerstgeborenen [waarvan bechor gebruikt wordt] den anderen kinderen voorkwamen. Vergelijk Isa 60:6 . Daarom werd zulk ene kemelin met een Grieks woord dromas, dat is loopster genoemd; het woord dromedaris wordt in onze taal ook gebruikt. Hierbij vergelijkt God Israël, vanwege hun hittige loopsheid in alle afgoderij.
,
 verdraait Het Hebreeuwse woord wordt alleenlijk hier gevonden, komende van een ander, dat een schoenriem betekent. God wil zeggen dat Israël heen en weder, om en wederom liep in afgoderij, gelijk een schoenriem heen en weder gesnoerd, geslingerd ingewikkeld of verdraaid wordt.
24Zij is een woudezelin, gewend in de woestijn, naar den lust harer ziel schept zij den wind, wie zou haar ontmoeting afkeren? Allen, die haar zoeken, zullen niet moede worden, in haar maand zullen zij haar vinden.
 gewend Hebreeuws, geleerd; dat is gewend, geoefend, ervaren, gelijk onder Jer 13:21 , Jer 13:23 , en Jer 31:18 ; Hos 10:11 . De zin is, dat zij zo weinig in hare hittigheid te dwingen of te temmen is als een wilde woudezel. Zie Job 39:8 .
,
 schept Of, slokt den wind in. Vergelijk onder Jer 14:6 . Dat is, verkwikt en verlustig zij zich bij alle gelegenheid, [die zij zelve zoekt en najaagt] in haar geestelijke hoererij, zijnde zo beschaamd hittig dat niemand haar weren of afslaan kan. Anders: schept zij den wind naar hare gelegenheid, wie zou haar afkeren?
,
 Allen, De afgodendienaars, die met haar willen boeleren, behoeven geen grote moeite te doen, zij is licht te vinden. Vergelijk Eze 16:33-34 , en Eze 23:40 .
,
 maand De nieuwe maan, of maanstonden, want zij heeft alle eerbaarheid uitgetrokken. Zie Lev 20:18 . Sommigen verstaan dit van de afgoderij, die zij op alle nieuwe maanden bedreven.
25Bedwing uw voet van ontschoeiing, en uw keel van dorst; maar gij zegt: Het is buiten hoop; neen, want ik heb de vreemden lief, en die zal ik nawandelen!
 Bedwing Dit zijn Gods woorden, die Israël van haar onbeschaamde hittigheid afroept.
,
 Het is buiten hoop; Het is vergeefs, het is verloren arbeid, ik wil dat niet doen.
,
 vreemden lief, Te weten afgoden.
26Gelijk een dief beschaamd wordt, wanneer hij gevonden wordt, alzo zijn die van het huis Israëls beschaamd; zij, hun koningen, hun vorsten, en hun priesters, en hun profeten;
 Gelijk een dief Hebreeuws, naar de schaamte van een diEf. Vergelijk onder 48:27.
,
 gevonden wordt, Dat is, op de daad betrapt en gegrepen wordt.
,
 zijn die van het huis Of, zullen beschaamd worden. Anders: hebben zij het huis Israëls beschaamd; dat is, zullen zij beschamen, enz., men zal hen beschamen; dat is, zij zullen zekerlijk beschaamd worden.
27Die tot een hout zeggen: Gij zijt mijn vader; en tot een steen: Gij hebt mij gegenereerd; want zij keren Mij den nek toe, en niet het aangezicht; maar ten tijde huns kwaads zeggen zij: Sta op en verlos ons.
 gegenereerd; Of, gebaard.
,
 nek toe, Zij zijn afkerig van mij en onwillig, wederstrevig geweest. Zie onder Jer 7:24 , en Jer 32:33 en vergelijk Exo 32:9 .
,
 kwaads Der straf, als de gedreigde ellenden hun overkomen. Alzo in vs.28.
28Waar zijn dan uw goden, die gij u gemaakt hebt? Laat ze opstaan, of zij u ten tijde uws kwaads zullen verlossen; want naar het getal uwer steden zijn uw goden, o Juda!
 Laat ze opstaan, Vergelijk Deu 32:38 ; Jdg 10:14 .
,
 naar Dat is, gij hebt zo menige bijzondere afgoden als gij steden hebt. Laat dan eens zien of zij al tezamen u kunnen helpen.
29Waarom twist gij tegen Mij? Gij hebt allen tegen Mij overtreden, spreekt de Heere.
 tegen Mij overtreden, Zie boven vs.8.
30Tevergeefs heb Ik uw kinderen geslagen; zij hebben de tucht niet aangenomen; ulieder zwaard heeft uw profeten verteerd, als een verdervende leeuw.
 geslagen; Zie Isa 1:5 .
,
 tucht Zie Pro 1:2 .
,
 zwaard Zover is het vandaar, dat gij mijne bestraffingen zoudt hebben aangenomen, dat gij daarentegen de profeten, die u van afgoderij afmaanden, als woedende wilde beesten vernield hebt, gelijk geschied is ten tijde van Asa, Joas en Manasse. Zie ook Mat 23:29 , enz.; Luk 11:47 , enz., en Luk 13:34 .
,
 verdervende leeuw Of, vernielende. Zie van het Hebreeuwse woord Jdg 20:21 .
31O geslacht, aanmerkt toch gijlieden des Heeren woord! Ben Ik Israël een woestijn geweest, of een land der uiterste donkerheid? Waarom zegt dan Mijn volk: Wij zijn heren, wij zullen niet meer tot U komen?
 aanmerkt toch Hebreeuws, ziet.
,
 Ben Ik Heb ik Israël zo kwalijk geleid en behandeld, of zijn zij zo kwalijk bij mij gevaren, gelijk mensen, die in ene wildernis en duistere ongebaande wegen van honger, kommer, verdriet en verbijstering versmachten en verkwijnen? Immers [wil de Heere zeggen] is het tegendeel waarachtig. Zulk vragen loochent sterkelijk.
,
 uiterste Hebreeuws, donkerheid, of duisternissen des HEEREN. Het woord JAH [naar het meeste gevoelen] tot vergroting of verzwaring der zaak daar bijgevoegd zijnde. Vergelijk Gen 13:10 . Anders: een land dat de [inwoners] nederwerpt, of doet vallen; dat is door gebrek versmachten, omkomen, den zin opeen uitkomende.
,
 Wij zijn heren, Of, wij heersen; dat is, onze zaken staan wel, wij hebben ons rijk door vreemde hulp en verbonden vastgemaakt, wij hebben U niet meer van doen, behoeven U niet meer te zoeken.
32Vergeet ook een jonkvrouw haar versiersel, of een bruid haar bindselen? Nochtans heeft Mijn volk Mij vergeten, dagen zonder getal.
 bindselen? Waarmede zij haar sieraad aanbindt. Sommigen houden het voor sieraad van het hoofd, òf den hals, òf de keel.
,
 Mij vergeten, Die Ik hare eer en enig sieraad ben. Zie 2Sa 1:19 , en boven vs.11.
,
 dagen zonder getal Een zeer langen tijd.
33Wat maakt gij uw weg goed, daar gij boelering zoekt? Waarom gij ook de booste hoeren uw wegen geleerd hebt.
 boelering Hebreeuws eigenlijk, liefde, min. De zin schijnt te wezen: Wat wilt gij uw afgodisch wezen en doen nog verbloemen, daar gij toch anders niet doet dan gelegenheid overal te zoeken om gemeenschap met andere afgodendienaars te mogen krijgen, en met hen afgoderij te bedrijven? Sommigen verstaan dit van hun gestadig lopen en reizen om gunst bij heidense afgodische volken te verkrijgen en verbond met hen te maken, waarvan vs.36. Beide deden zij, en het ene hing aan het andere.
,
 Waarom Of, waardoor, zodat gij ook, ja gij hebt ook, enz.; dat is, gij zijt een zo snode hoer, dat gij de allerergste uitlandse of heidense tebovengaat, omda gij die nog met uw doen erger maakt dan zij vanzelf zijn.
34Ja, het bloed van de zielen der onschuldige nooddruftigen is in uw zomen gevonden; Ik heb dat niet met opgraven gevonden, maar aan alle die.
 zielen Dat is, personen; vergelijk Pro 28:17 , met de aantekening.
,
 zomen Te weten uwer klederen.
,
 dat niet Te weten bloed. Het Hebreeuwse woord, dat bloed betekent, staat wel in het voorgaande in het enkelvoud, maar is gevoegd bij een woord, dat in het getal van velen staat, alsof men zeide: Het bloed zijn gevonden; dat is de bloeden, gelijk de Schriftuur dikwijls het woord bloeden alzo gebruikt; of men kan het verstaan van veel onschuldig bloed, waarmede zij besmet waren. Zie vs.30. Dit was zo openbaar, dat men het met geen scherp onderzoek behoefde uit te vinden, en het bloed, als verborgen in de aarde, op te graven, maar het was voor ogen, klevende nog [om zo te spreken] aan al de zomen harer klederen. Sommigen nemen het aldus: Gij [omdat het Hebreeuwse woord in den eersten persoon van het mannelijk geslacht en in den tweeden van het vrouwelijk kan genomen worden] hebt ze [te weten de onschuldige armen] niet gevonden in het doorgraven [dat gij hen als schuldige nachtdieven zoudt hebben gedood, Exo 22:2-3 ] , maar [gij hebt hen gedood] om al die dingen; te weten al uw voorverhaalde afgoderij, die zij bestraffen. Zie vs.30.
,
 die Te weten zomen uwer klederen.
35Nog zegt gij: Zeker, ik ben onschuldig; Zijn toorn is immers van mij afgekeerd. Ziet, Ik zal met u rechten, omdat gij zegt: Ik heb niet gezondigd.
 Zijn toorn Namelijk, des Heeren, alsof zij zeiden: Wij zijn des genoeg verzekerd, dat de Heere op ons niet vertoornd is. Anders: zijn toorn wende zich slechts van mij af; dat is, ik zal genoeg bewijzen dat ik onschuldig ben, als Hij maar minnelijk met mij wilde handelen, en zo gestreng en hard niet zijn; gelijk de huichelaars, zichzelven ontschuldigende, God altoos beschuldigen.
,
 rechten, Of, mij met U in recht begeven; gelijk elders. Zie Eze 17:20 , en Eze 20:35 ; Joe 3:2 , enz.
36Wat reist gij veel uit, veranderende uw weg? Gij zult ook van Egypte beschaamd worden, gelijk als gij van Assur beschaamd zijt.
 veel uit, Hebreeuws, zeer.
,
 veranderende Nu tot dezen, dan tot genen reizende om hulp.
,
 Egypte Dat is, de Egyptenaars, alzo Assur, dat is, de Assyriërs.
,
 beschaamd Vergelijk Isa 30:3-5 ; onder Jer 37:7 ; Hos 5:13 , enz.
,
 Assur Zie 2Ch 28:20-21 . De Heere wil zeggen, gelijk gij met den een bedrogen zijt uitgekomen, alzo zal het u ook gaan met den ander.
37Gij zult ook van hier uitgaan met uw handen op uw hoofd; want de Heere heeft al uw vertrouwen verworpen, zodat gij daarmede niet zult gedijen.
 hier uitgaan Omdat gij van hier alzo om hulp uitreist, zo zult gij, enz. Of, van dezen, te weten den Egyptenaars; anders: om diens wil.
,
 handen Dat is, met rouw, schaamte en schande; zie 2Sa 13:19 , met de aantekening.
,
 al uw vertrouwen Hebreeuws, uwe vertrouwens. In het getal van velen, dat is al uw ijdelen toeverlaat, dien gij buiten God zoekt.
Copyright information for DutSVVA